Een lelijk land? Over de betekenis en de esthetiek van plaatsen — Bart Verschaffel

Wat is een ‘lelijk land’? Renaet Braem heeft reeds in 1968, in zijn pamflet Het lelijkste land ter wereld, het probleem aangekaart dat vandaag bovenaan de maatschappelijke agenda staat: de ecologische crisis (mede) veroorzaakt door het ongeplande, kortzich­tige, door speculatie gestuurde grondgebruik, door onze wooncultuur, en door de mobili­teitscrisis die daar een gevolg van is. Braems bladzijden over ‘De primaire levensvereisten’ zijn vooruitziend en uiterst actueel in het aanklagen van de vernietiging van ons leef­milieu (lucht, water, zon, aarde, energie…) en in het bepleiten van een totaal andere aanpak van het bodembeheer, met alle beleids matige, economische en politieke veranderingen die daar volgens hem voor nodig zijn. Opmerkelijk is echter dat Braem zijn verontrustende diagnose nadrukkelijk in esthetische termen formuleert: ‘De wanorde inzake urbanisme, productieplanning, of liever de afwezigheid van werkelijke orde­ning (…); de onsamenhangendheid van ons bouwen, de hele zenuwslopende, de waar­digheid kwetsende vormenkakofonie’ maakt België tot het lelijkste land ter wereld. Na de oorlog werden we ‘bevrijd van de barbaars­heid, maar bezet door de lelijkheid’. In de beginbladzijden van zijn pamflet werpt hij vanuit de lucht ‘een blik op de jungle’ en fulmineert hij tegen de ‘krankzinnig bijeengenaaide lappendeken, God weet van welke afval bijeengeknoeid, en daarop door een woest geworden reus, de inhoud van hele bazars blokkendozen rondgestrooid,’ oftewel ‘gekondenseerde banaliteit en mensvijandige lelijkheid’.  In enkele bladzijden over ‘Het urbanisme van ieder uur en overal’, evoceert hij de leefomgeving en ‘de doorsnede van één dag leven van het gezin Peeters of Janssens’, en constateert hij hoe de modale Vlamingen ‘bij iedere verrichting in hun banale leventje in botsing komen met de verkeerde dingen, steeds in verband met slecht bouwen, slechte stedenbouw, een ongeschikt levens­kader, een levensplan dat geestelijk en fysiek domweg onmenselijk, ongevoelig, beestig en idioot is. Braem mengt in zijn diagnose een objectieve analyse van de invloed van de ‘financiemachten’ en het medeplichtige politieke beleid met een humanistisch­ moraliserende veroordeling van het Belgische hyperindividualisme en conservatisme, de ‘bevattelijkheid voor politieke demagogie’, het gebrek aan solidariteitsbewustzijn en de ‘tegenzin voor orde en discipline’, de ‘tegenzin voor planning’, en de ‘kulturele armoede, slechte smaak en nieuwe­rijken­mentali­teit’. Het is opmerkelijk dat deze verbinding met het esthetische in de discussie over milieu en ruimte vandaag geheel afwezig is. Dit heeft allicht te maken, met de urgentie waarmee de problematiek zich opdringt.

Lees verder >